Tekst Nienke Ledegang
Foto Paul Voorham

Ieder jaar wordt het leefklimaat in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) gemeten door onderzoekers van de Hogeschool Leiden. Dat is belangrijk, want een goed leefklimaat draagt in belangrijke mate bij aan een betere motivatie van de jongeren en minder incidenten binnen de muren én na detentie. Het nieuwste rapport wordt in december gepubliceerd en laat zien dat het Nederlandse leefklimaat in de JJI's ‘positief stabiel’ is.

Peer van der Helm | Lector residentiële jeugdzorg Hogeschool Leiden

Peer van der Helm is lector residentiële jeugdzorg aan de Hogeschool Leiden en herinnert zich nog goed dat bijna 10 jaar geleden de Sassenheimse jeugdinrichting Teylingereind bij hem op de stoep stond. Ze hadden gehoord dat Van der Helm en zijn onderzoekers een vragenlijst hadden ontwikkeld die het leefklimaat in een gesloten setting kan meten. Daar had Teylingereind wel oren naar.
‘Dus gingen we voor hen aan de slag. De vragenlijsten die we hadden opgesteld waren specifiek geschikt voor een LVB-doelgroep, die zo’n 60 procent van de doelgroep binnen de JJI’s uitmaakt. Tot onze verbazing rolden er vier schalen uit die een rol spelen in het leefklimaat. Ik zeg “tot onze verbazing” omdat we deze vier vooraf niet zelf bedacht hadden, het waren echt de jongens die hier mee kwamen.’

Structuur en veiligheid

De vier schalen die uit het leefklimaatonderzoek rolden zijn de responsiviteit van medewerkers, de groeimogelijkheden van de jongeren, de atmosfeer en de mate van repressie. Van der Helm: ‘Dat was echt nieuw voor ons. De jongens gaven zelf aan dat ze structuur en veiligheid nodig hebben. Ik herinner me nog heel goed dat een van de jongens antwoordde op de vraag wat het ergste was dat hij had meegemaakt: “Dat we allemaal met onze piemels stonden te zwaaien naar de meisjes buiten en dat niemand ingreep. Als dat kan, dan kan alles.” Die jongens vroegen feitelijk zelf om duidelijke grenzen. Dat hadden we vooraf niet verwacht.’

Na die eerste onderzoeken in Teylingereind, volgden er meer en vanaf 2013 worden alle Nederlandse justitiële jeugdinrichtingen onderzocht. ‘En uit al die onderzoeken blijkt de sterke link tussen een goed klimaat aan de ene kant en het aantal incidenten en de behandelmotivatie van de jongens aan de andere kant. Dat is natuurlijk een mooi resultaat, maar al snel kregen we van de instellingen de vraag: hoe máken we dan een goed leefklimaat?’

Veronique van Miert | Senior onderzoeker Hogeschool Leiden

En daar komt Van der Helms collega Veronique van Miert om de hoek kijken. Zij is senior onderzoeker aan de Hogeschool Leiden en houdt zich binnen het leefklimaatonderzoek bezig met het werkklimaat, waarop ze ook gaat promoveren. ‘We begonnen met het coachen van medewerkers, maar dat gaf eigenlijk weinig effect op het leefklimaat. We ontdekten dat het niet om die ene medewerker gaat, maar om het team als geheel. Goedwerkende teams zijn de sleutel in het behoud van leefklimaat. Dat blijkt ook wel uit het feit dat we in ons jaarlijkse onderzoek soms grote verschillen meten binnen dezelfde inrichting. Het leefklimaat kan per leefgroep enorm uiteenlopen. Dat heeft veel te maken met hoe de teams functioneren.’

"De uitdaging is om enerzijds flexibel te zijn en anderzijds structuur te behouden"

Van Miert vervolgt: ‘De uitdaging van teams is om enerzijds flexibel te zijn en anderzijds structuur te behouden. Die balans is best lastig. Zeker binnen de context van enorme veranderingen en bezuinigingen waar de JJI’s de afgelopen jaren mee te maken kregen.’

Maar ondanks dat zware weer, bleven de JJI’s goed scoren op leefklimaat. Van der Helm: ‘Wat daarbij hielp was het voorstel van een van de directeuren van zo’n JJI om alle cijfers openbaar te maken. Toen zij dat voorstelde kon je een speld horen vallen, maar het bleek een meesterzet. De effecten die je zag van de openbaarmaking van onze resultaten waren die van een enorme opleving in het leefklimaat.’ Van Miert: ‘De resultaten gaan naar de Tweede Kamer, dus mensen uit de sector voelen het belang wel. Op een positieve manier, heb ik de indruk. De motivatie om een nog beter leefklimaat neer te zetten nam door die openbaarmaking sterk toe. Dat is nu ruim drie jaar geleden.’

Pioniers

Van der Helm en Van Miert zijn eigenlijk behoorlijk trots op de jeugdinrichtingen. ‘De JJI’s zijn de pioniers van de jeugdzorg. Nergens anders zijn mensen bereid de cijfers openbaar te maken, er zijn zelfs aanverwante sectoren in de gesloten jeugdzorg waar mensen niet eens willen meten. Bij de JJI’s is dat nergens voor nodig, want daar wordt overall hoog gescoord. En als dat niet zo is, dan blijken we met elkaar in staat om vrij snel bij te sturen op het leefklimaat.’

Om dat te illustreren vertellen Van der Helm van Van Miert over de ervaringen van collega-onderzoeker Marjorie Beld. Beld werd ingevlogen in een jeugdinrichting om te helpen orde op zaken te stellen. In die inrichting heerste overal een prima leefklimaat, behalve op twee afdelingen die De Bunkers werden genoemd. Er waren vervelende incidenten, er werd drugs gebruikt, de sfeer was er slecht evenals het werkklimaat. Beld is toen begonnen met het coachen van de teams. Van der Helm: ‘Tot onze verbazing zagen we al na anderhalve maand een verbetering van het leefklimaat. Dat is heel snel, maar de pijn bleek hem ook in kleine dingen te zitten. Zo hadden de jongens (onterecht) het idee dat medewerkers voortdurend op Facebook zaten tijdens hun werk. Toen de medewerkers zich om die reden intensiever met de jongens bezighielden, was het ook weer niet goed. “Nu zitten ze veel te veel op ons lip.” Door uit te proberen is daar nu een goede weg in gevonden. Het vertrouwen tussen de jongens en de medewerkers is hersteld. Marjorie Beld krijgt nu wel eens de vraag van jongens van andere afdelingen: “Mevrouw, kunt u dat ook bij ons doen?”

Laagdrempeligheid

De waardering voor het leefklimaatonderzoek komt, denken Van der Helm en Van Miert, door de laagdrempeligheid ervan. Van der Helm: ‘De resultaten moeten niet in een la belanden. Dan heb je er niks aan. Dus krijgen de deelnemers binnen zes weken een verslag terug via een folder of factsheet.’ Van Miert voegt daar aan toe: ’Ik word soms rechtstreeks door medewerkers benaderd. Dan schrijven ze: “Er zijn weer zoveel nieuwe jongens op mijn afdeling. Kun je alsjeblieft weer een keer extra komen meten?” De deelnemers aan de onderzoeken zijn blij dat er naar ze geluisterd wordt. Dat geldt voor zowel de medewerkers als de jongens.’ 

Uiteindelijk komt het, denken Van der Helm en Van Miert, door de manier waarop we in Nederland tegen jeugddetentie aankijken. Van der Helm: ‘Wij kennen geen punitief systeem, zoals in veel andere landen. Wij denken meer in termen van behandeling en bejegening. Ik ben ervan overtuigd dat dit de jongeren meer perspectief biedt. En daar is het natuurlijk om te doen. De uitkomsten van ons meest recente onderzoek zijn voor ons een bevestiging van de juistheid van die aanpak. De enorme groei die we in de afgelopen tien jaar doormaakten in de waardering van het leefklimaat is gestabiliseerd. Nu is het zaak om te consolideren.’