Tekst Nienke Ledegang
Foto Louis Meulstee
Hoe de vondst van een hoeveelheid wiet bij een ingeslotene in DC Rotterdam uitmondde in een opstand en fysiek geweld tegen het personeel. Atje Feringa was die avond directeur van dienst: ‘Ik heb mijn intuïtie gevolgd. Dat leidde tot maatregelen die we nog nooit eerder namen.’ Een terugblik.
Begin januari was het al een tijdje onrustig op een van de leefafdelingen in Detentiecentrum Rotterdam (DC Rotterdam). In DC Rotterdam verblijven vreemdelingen in afwachting van terugkeer naar land van herkomst. Het begon met de vondst van een hoeveelheid drugs bij een man. De groep waar hij toe behoorde werd boos, onrustig, opstandig. Dat ging al snel van kwaad tot erger. Atje Feringa is plaatsvervangend vestigingsdirecteur van DC Rotterdam en had het er al de hele week druk mee gehad. ‘Op zeker moment hadden we zelfs LBB in huis, een landelijk bijstandsteam dat in actie komt wanneer het echt mis dreigt te gaan. Ik zie ze nog binnenlopen, in vol ornaat.’ Uiteindelijk ging het mis toen Feringa op zaterdagavond thuis op de bank zat. ‘Ik werd gebeld, dat ik nú moest komen. Er was een vechtpartij met het personeel gaande. Ik voelde meteen dat het foute boel was. Toen ik kort daarna de kantine binnenkwam, zag ik zo’n 30 medewerkers zwaar aangedaan bij elkaar zitten. Het bleek dat er kort na elkaar drie grote incidenten van fysiek geweld waren geweest.’
Klein groepje raddraaiers
‘Ik heb lang met iedereen gepraat, waarbij een aantal collega’s aangaf: dit gaat niet meer. In overleg is toen de beslissing genomen om de celdeuren de dag erna niet open te doen. Alle 320 ingeslotenen moesten binnen blijven. Dat was een mega-beslissing. DC Rotterdam is juist een open setting, omdat mensen er niet op strafrechtelijke titel zitten, maar op een bestuursrechtelijke. Ik dacht dan ook: dit gaat tot onrust leiden. Ik heb alle collega’s gewoon laten komen de dag erna, juist om met de ingeslotenen te communiceren. Het was een ongekende maatregel, die ik intuïtief heb genomen. Het was nodig, een klein groepje raddraaiers verpestte het voor de rest.’
De alarmknop gebruiken
Dat laatste is ook de ervaring van Sezgin Erdem, detentietoezichthouder in DC Rotterdam. ‘Er zijn altijd een paar onruststokers. Gewoonlijk lukt het om de rust te bewaren door die mensen uit de groep te halen. Maar deze keer werkte dat niet. Op zeker moment zat er voor mijn collega’s niets anders op dan de alarmknop te gebruiken. Dat is overigens niet het besluit van één persoon, dat pak je als collega’s met elkaar zo op.’
Ingewikkelde groep
‘Het personeel heeft gedaan wat het kon’, zegt Feringa. ‘We werken met een uitzonderlijk ingewikkelde groep. Hier zitten mensen die werkelijk niets meer te verliezen hebben. Dat uit zich onder andere in suïcidaal gedrag, zichzelf snijden, het ruïneren van de celinventaris, agressie. Wij als bevoegd gezag vragen ons voortdurend af: hebben onze mensen voldoende vaardigheden om met deze groep om te gaan? Het is zo ingewikkeld. Daarom ook hebben we de afgelopen tijd nog eens extra geïnvesteerd in vakmanschap. Ik zie de recente gebeurtenissen maar als een test in de praktijk. Er is natuurlijk een calamiteitenprotocol. Maar als ik me daaraan had gehouden, hadden we het niet gered. Ik ben daarom blij dat ik mijn intuïtie heb gevolgd. En onderschat de rol van de vestigingsdirecteur niet, die mij daar volop in heeft gesteund. Denk niet te snel dat iets in jouw organisatie niet kan, zou ik willen zeggen tegen mensen in vergelijkbare situaties.’
Praten, nazorg, opvang
‘We hebben het er nog steeds drie keer per dag over, iedere vergadering weer’, zegt Erdem. ‘Veel praten, nazorg en opvang. Het helpt. Inmiddels functioneren we weer redelijk normaal, maar de scherpte is wel terug. Je probeert met je collega’s samen een front te vormen, omdat je weet dat er iets kan gebeuren. Tegelijkertijd wil je wel humaan blijven. De meeste ingeslotenen vertonen normaal gedrag en hebben niets met het hele incident te maken.’
‘Daarom blijft het ook dankbaar om hier te werken’, besluit Erdem. ‘De saamhorigheid en betrokkenheid van de medewerkers is enorm. Het contact met de meeste ingeslotenen is bovendien verrijkend en laagdrempelig. Dat alles bij elkaar geeft de energie die nodig is om dit werk goed te doen.’